1672 - De Fransen houden huis in Abcoude.
Uittreksel uit eene voorlezing over het slot van Abcoude gehouden den 17e Maart 1840 in het departemente der maatschappij tot het nut tot het algemeen Abcoude en Baambrugge. Door Ds. Langenberg predikant te Abcoude.

Ons kleine vaderland had zich door moed en volharding in den strijd tegen Spanje onafhankelijk gemaakt en was in de 17e eeuw tot een hoogen trap van aanzien en voorspoed gestegen. Dit echter wekte den nijd der naburige volken op. Frankrijk in zonderheid was het, gelijk later Engeland dat de val van dit gemeenebeste scheen besloten te hebben. In het jaar 1672 verklaarde Lodewijk de XIV onder nietige voorendeel den oorlog, zijne legers overstroomde het land, en reeds in Juli van dat jaar hadden zij Brabant, Gelderland ende stad Utrecht bemagtigt, het machtige Amsterdam alleen hield moedig stand, daardoor intussen geraakte het Slot en dorp Abcoude in eene moeilijke en gevaarlijke stelling. De Prins van Oranje Willem de IIIe, aan wien het opperbeleid van slands zaken weder toevertrouwd was, zag het gewicht in van Abcoude als een voorpost voor Amsterdam. Reeds den 18e Juni had hij eene bezetting op het Slot gelegd onder bevel van Graaf Johan Maurits van Nassau, en het zelve met kanon en andere krijgsnoodwendigheden voorzien, Het werd zoo veel mogelijk in staat van tegenweer gebracht en, om voor overrompeling veiliger te zijn, werde het Zandpad, de tegenwoordige straatweg naar Baambrugge afgegraven, zodat nauwelijks een man aldaar kon passeren. De Fransen trekken, na de bemachtiging van Utrecht, welhaast voort langs de Vecht en namen achtervolgens Maarssen, Breukelen, de Nieuwersluis en het Slot Kronenburg te Loenen in. Het laatste niet zonder moedigen tegenstand der bezetting. Overal brachten zij roof, plundering en verwoesting mede. Nu had ook Abcoude het ergste te vrezen en wat men vreesde gebeurde maar al te zeer. Het was op den 7den November 1672, dat 500 Fransen met trekschuiten vande zijde van Utrecht kwam en in het holst van de nacht overvielen zij het dorp, op eene vreselijke wijze werden de inwooners door de mare en het gezicht der vijanden uit den slaap gewekt. Aan verdediging viel niet te denken. Ter nauwernood konden de meesten landwaarts in de vlucht nemen, mannen, vrouwen, kinderen, alles stroomde door elkander, de verwarring rees ten top, en vielen op door het moord gedoe der Fransen, hun baldadige hand sloeg aan het roven en plunderen en staken eindelijk op verschijdene plaatsen het dorp in brand. De bezetting op het Slot, het zij door aanval verrast, het zij te zwak om hare post te verlaten kon geen hulp aanbrengen. Nu deed zij door seinschoten en vuren aan de omliggende plaatsende noodzakelijkheid van bijstand kennen, en gelukkig voor Abcoude dit hadde ten gevolge dat dadelijk uit de stad Weesp eenig volk aankwam. Nu gingen de Fransen op de vlugt en men kon nog bijtijds de brand in de kerk benevens eenige huisen, die reeds in vlam stonden blussen (voor dat in het jaar 1830 het hek van het koor der kerk geschilderd was, kon men nog duidelijk de brandvlakken daar aan zien) en een derde gedeelte van het dorp bleef nog behouden. Doch nog was het gevaar voor Abcoude niet geweken. Op den 30en November kwamen de Fransen weder om het overgebleven gedeelte van het dorp te verwoesten, thans echter was de bezetting, die intussen versterking had bekomen, beter tot tegenweer in staat, zij deed van het Slot een inval en sloeg met hulp der inwooners den vijand terug zodat zij onverrichter zake weder keerde en een dertig tal fransen gevangen genomen werden. De vijand dus het hoofd gestoten hebbende, beproefde de aanval niet weder en welhaast volgde de aftocht van alle Fransen legerbenden uit het Sticht. Zoo had dan ons slot andermaal eene gewigtige dienst bewezen aan Abcoude en aan Amsterdam en zelfs aan het vaderland, hier werd het doordringen van den vijand tot den hoofdstad belet. Hier stond de eindpaal van alle zijne aanvallen en verwoestingen op den vaderlandse grond.

Op een los bijliggend blad met opschrift
,,aantekeninge betrekkelijk het Slot en dorp Abcoude
van Ds. Hondum te Vreeland 1839-1840 staat het volgende;


Prins Maurits bezet Abcoude, voorziende het zeker met kanon en andere noodwendigheden, Het Zandpad wordt afgegraven zodat nauwelijks een man aldaar kan passeren. Veertig Fransen vallen 7 November in het dorp Abcoude en vernielen het door vuur, de volgende dag kwamen andere om het overige te vernielen doch werden door de bezetting van het Slot overvallen zodat 30 Fransen gevangen werden genomen.

Zie ook Ludolf Smids in Schatkamer der Nederlands Oudheden.

Uit het archief van de RK kerk Abcoude. Inv. 24. Blz. 15.
Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen. in Breukelen.